Podcast: Een zachte landing in de wijk voor kwetsbare groepen
De schaarste op de woningmarkt raakt zeker ook kwetsbare groepen. Als je uit de maatschappelijke opvang, een intramurale instelling of beschermd wonen naar een eigen woning kan, dan moet die woning er natuurlijk wel zijn. Tegelijk is het vinden van het huis maar het begin, want hoe zorg je nou dat iemand goed in zijn of haar nieuwe wijk landt? In de wijk Ruwaard in Oss hebben ze daar iets op bedacht. Over dit onderwerp gaat deze aflevering in onze podcastserie Zaaigoed. > Direct naar de podcast op Spotify of iTunes

Wie worden bedoeld met kwetsbare groepen? Netty van Triest, expert op het gebied van wonen en zorg bij Platform 31: ‘Dat kunnen allerlei mensen zijn. Regelmatig gaat het om mensen met een psychische of een verstandelijke kwetsbaarheid, waardoor ze in de problemen komen. Er ontstaan bijvoorbeeld schulden.'
‘Weer andere mensen zijn kwetsbaar doordat ze in een scheiding zitten en geen goede woonplek kunnen vinden’, vertelt Sikko Bakker, strategisch adviseur bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), en betrokken bij de Taskforce wonen en zorg. Ook jongeren uit problematische gezinssituaties komen niet zelden in de knel met wonen. ‘Ze ontvluchten thuis, komen op straat en worden bankslapers die af en toe gebruikmaken van de maatschappelijke opvang', aldus Bakker.
Problemen rond wonen
Het aantal kwetsbare mensen met problemen rond wonen groeit. 'Kijk’, legt Van Triest uit. ‘We zijn in Nederland afgestapt van het idee dat we kwetsbare mensen huisvesten buiten de samenleving. De woningnood wordt veroorzaakt doordat er een grotere vraag is dan er voor gebouwd is.'
In de reguliere markt moeten mensen vaak wel 7 tot 10 jaar wachten op een “normale woning”’, vult Bakker aan. ‘Er zijn zo'n 1 miljoen woningen extra woningen nodig de komende jaren. Als je honderdduizend woningen per jaar bouwt, heb je voldoende woningen voor veel kwetsbare mensen.'
Wonen plus begeleiding
Maar het gaat niet om een woning alleen. Van Triest: ‘Kwetsbare mensen hebben bijna altijd een combinatie van wonen en begeleiding nodig, bijvoorbeeld bij de opvoeding van hun kinderen.’ Bakker geeft een ander voorbeeld van een knelpunt: ‘Zodra jeugdigen die in een instelling wonen er klaar voor zijn om terug naar huis te gaan, kunnen ze lang niet altijd thuis of in een begeleide woonvorm terecht. Gevolg is dat ze vaak in de instelling blijven wonen, met alle kosten van dien.’
Daarnaast heeft een wijk niet altijd voldoende draagkracht om te zorgen voor “een zachte landing” van de nieuwe wijkgenoot. Van Triest: ‘Woningcorporaties huisvesten mensen met de grootste sociale problematiek meestal in bepaalde wijken.’
En dat levert weer andere uitdagingen op, weet Oscar Boerboom, verpleegkundig specialist binnen de GGZ Oost-Brabant, uit ervaring. ‘Concentratie van mensen met bijvoorbeeld psychische klachten of verslavingsproblematiek kan de draagkracht van een wijk ondermijnen, waardoor de leefbaarheid onder druk komt’, aldus Boerboom.
Ruwaard in Oss
Gelukkig zijn er uitzonderingen op de regel, zoals in de proeftuin Ruwaard in Oss – het werkgebied van Boerboom. Ruwaard is zo’n wijk waar de zorg aan kwetsbare mensen en leefbaarheid in de knel kwamen. De hulp- en zorgvragen van mensen werden onvoldoende beantwoord, onder andere door het versplinterde zorgaanbod. En de zorg die werd geboden, sloot onvoldoende aan bij wat mensen echt nodig hebben. Boerboom: ‘De zorg werd bovendien onbetaalbaar. We zagen een toenemende vraag zonder dat de hulp en ondersteuning vruchten afwierp.’
Ik wil, ik kan en ik heb nodig
Tijd voor actie, dacht de gemeente Oss. Samen met ketenpartners in de zorg, welzijnsverenigingen en GGZ Oost ging de zorg in Ruwaard op de schop. ‘Elke organisatie krijgt nu een budget dat vijf jaar lang onveranderd blijft’, legt Boerboom uit. ‘Daar doen we het mee. De professionals zijn vrijgesteld om “te doen wat nodig is”. We krijgen geen opdracht en gaan gewoon aan de gang met de tijd die we hebben. Alle samenwerkende partijen kunnen casussen inbrengen. Vervolgens betrekken we de expertise die we nodig denken te hebben. Drie vragen aan wijkbewoners vormen daarbij het vertrekpunt: ik wil, ik kan en ik heb nodig.’
Luister verder in de podcast hoe Ruwaard wonen voor kwetsbare groepen mogelijk maakt. Beluister de podcast op Spotify of iTunes of via de link onder.
Bekijk ook de video waarin Netty van Triest van Platform 31 de woonzorgopgave voor kwetsbare groepen in Nederland toelicht.
Zachte landing in de wijk voor kwetsbare groepen
Je luistert naar zaaigoed onderdeel van het programma sociaal domein, inspiratie voor en door rijk en gemeente.
Op dit moment is er een tekort van driehonderdduizend woningen en de komende tien jaar moet er ook nog eens een miljoen huizen bijgebouwd worden.
Geen beschikbare woningen, geen beschikbare woningen,
Helemaal niks. Helemaal nada niks.
Hoe groot is die groep eigenlijk?
Die zit tussen de een en twee miljoen huishoudens.
Die zit tussen de een en twee miljoen huishoudens en die zitten helemaal klem op de woningmarkt?
Ja, die hebben een groot probleem. Die kunnen letterlijk geen kant op.
Allard Amelink:
De ramp op de woningmarkt. Zo noemt Antoinette Hertsenberg het in consumentenprogramma radar. Iedereen die een woning wilt kopen, wil huren of een corporatiewoning wil zal er in ieder geval wel iets van herkennen. Van lange wachtlijsten tot uit de pan rijzende prijzen. De schaarste op de woningmarkt raakt ook zeker kwetsbare groepen. Als je uit de maatschappelijke opvang, een intramurale instelling of van beschermd wonen naar een eigen woning kan dan moet je die woning er natuurlijk wel zijn. En tegelijk is het vinden van zo'n woning maar het begin.
Hoe zorg je er nou voor dat iemand goed in zijn of haar nieuwe wijk landt?
Daarop gaan we in in deze nieuwe aflevering van Zaaigoed. Je hoort Netty van Triest van Platform 31. Zij is expert op het gebied van wonen en zorg. Sikko Bakker, hij is als strategisch adviseur verbonden aan de VNG en onder meer betrokken bij de Taskforce wonen en zorg. En Oscar Boerboom, verpleegkundig specialist binnen de GGZ Oost-Brabant. En dat allemaal rond het thema ´een zachte landing in de wijk.´
Allereerst: waar hebben we het over als we het hebben over kwetsbare groepen? Je hoort Netty van Triest en Sikko Bakker.
Netty van Triest:
Kwetsbare groepen zijn eigenlijk van allerlei mensen, maar het gaat vaak om mensen die psychische kwetsbaarheid hebben of een verstandelijke kwetsbaarheid waardoor ze sociaal in de problemen komen. Waardoor ze schulden krijgen, waardoor ze bijvoorbeeld moeilijk conflicten kunnen oplossen, waardoor ze bijvoorbeeld vastlopen in de digitale wereld.
Sikko Bakker:
Dat kunnen mensen zijn die vanuit de maatschappelijke opvang weer een zelfstandige woonplek moeten krijgen. Of mensen die in de GGZ hebben gezeten.
Netty van Triest:
Andere groepen zijn de mensen die doorstromen vanuit beschermd wonen. Het zijn de mensen met psychische beperkingen, waarvan ooit is bedacht: die hebben echt 24/7 begeleiding nodig. Daarvan is er een aantal jaren geleden door een visionaire commissie geconstateerd dat er daarvan een deel weer zelfstandig kan gaan wonen.
Sikko Bakker:
Het kunnen ook gewoon mensen zijn die in een scheiding zitten en daarna geen goede woonplek kunnen vinden. En daarna verdere problemen krijgen.
Netty van Triest:
En heel vaak jongeren uit problematische gezinssituaties die hun gezin zijn ontvlucht, op straat te zijn gekomen, bankslapers zijn geworden en dan uiteindelijk af en toe terecht komen in de opvang. Maar dat is dan een kwetsbare groep die je ziet opkomen.
Sikko Bakker:
Dus het is een hele brede doelgroep als je het hebt over kwetsbaarheid.
Netty van Triest:
En wat je natuurlijk ziet bij al die kwetsbare groepen is dat de zes positie, dus de sociale-economische status. Dus de mate waarin jij in staat bent gebleken om een opleiding te volgen en om een hoger inkomen te verwerven, dat bepaald heel erg de mogelijkheden, je draagkracht om je eigen problemen op te lossen. Dus in zijn algemeenheid zie je dat kwetsbaarheid enorm toeneemt bij mensen in een lage zes positie.
Allard Amelink:
Als dit ongeveer duidt wat de belangrijkste groepen zijn, waarom is voor hen wonen dan zo'n urgent thema? Het komt allereerst omdat er een toegenomen vraag is, extramuralisering.
Netty van Triest:
Kijk, er is een algemene maatschappelijke verandering gaande. We zijn afgestapt van het idee dat een kwetsbare doelgroep moeten gaan huisvesten in anderhalve bedrijven. Het verblijf in de bossen en de duinen hebben we meer afgeschaft. De woningnood wordt veel meer veroorzaakt doordat er absoluut een grotere vraag is gekomen in Nederland. En dat daar te weinig voor gebouwd is.
Sikko Bakker:
En in de reguliere markt zie je toch wel nu dat sommige mensen zeker in de rand stelling zeven tot tien jaar in de wachtlijst staan voor een normale woning. Ga dan maar na als je natuurlijk kwetsbaar bent wat je nodig hebt. Die markt is ook al krap, dus dat je daar op die manier naar moet gaan kijken of dat het echt lang duurt voordat je een normale woonplek kunt krijgen.
Je ziet dan natuurlijk in de komende tien jaar dat, dat zie je ook al aan al de verkiezingen terug dat er zo'n een miljoen woningen moeten worden bijgebouwd. En dat is ook wel een beetje het getal dat we nodig hebben. Als je honderdduizend woningen per jaar bouwt dan heb je ook voldoende woningen voor heel veel kwetsbare doelgroepen.
Netty van Triest:
De andere kant waarom wonen zo'n groot thema is geworden is dat het bij hen vaak niet gaat om een woning alleen. Het is altijd een combinatie van wonen met begeleiden, met bijvoorbeeld een oplossing voor hun schulden, met bijvoorbeeld begeleiding bij de opvoeding van de kinderen en noem maar op.
Sikko Bakker:
Als je kijkt naar de doorstroom bijvoorbeeld jeugdigen. Vanuit jeugdzorg plus plekken. Daar is natuurlijk nu de afspraak met de zorginstelling al een slag gemaakt om de jeugdzorg plus plekken te beperken en de andere meer tussenvoorzieningen te creëren. Maar wat je toch ziet is dat jongeren duidelijk opgenomen zijn en dan weer terug moeten en niet naar huis kunnen, maar toch een woonplek nodig hebben en dat ze daar blijven vastzitten. Die kosten tachtig tot negentig duizend euro per jaar. Reken maar uit: als een tiental jongeren in een regio langer moet blijven zitten dan ben je zo aan de miljoen.
Allard Amelink:
Twee grote factoren dus tot nu toe: een tekort aan beschikbare woningen. Dat is een algemeen landelijk probleem, maar raakt kwetsbare groepen op zoek naar een huis natuurlijk ook hard. En dan is er daarnaast voldoende goede begeleiding nodig als iemand een woning vindt.
Een derde belangrijke factor is dat de wijk waar iemand komt te wonen niet altijd voldoende draagkracht heeft om te zorgen voor een zachte landing van die nieuwe wijkgenoot. Je hoort opnieuw Netty van Triest en daarnaast ook Oscar Boerboom, hij is verpleegkundig specialist binnen de GGZ Oost-brabant en verbonden aan de proeftuin Ruwaard in Oss.
Netty van Triest:
Je ziet dat het feit dat coöperaties door het passend toewijzen en door het feit dat zij de kerndoelgroepen de laagste inkomens doelgroepen moeten huisvesten. Dat daarmee in wijken waar heel veel corporatiebezit is dat kwetsbare groepen zich concentreren.
Oscar Boerboom:
De draagkracht van een hele wijk wordt ondermijnd als er te veel mensen wonen die moeite hebben om zich aan te passen als goede buur zeg maar. Door psychische klachten, door een verslavingsprobleem bijvoorbeeld. En dan zie je dat er minder tolerantie is naar elkaar. Maar ook minder ondersteuning en minder mantelzorg naar elkaar. Dus je ziet dat ze meer geïsoleerd gaan leven en ageren tegen elkaar. En een bepaalde gemeenschappelijkheid steeds meer gaat ontbreken waardoor inderdaad spanningen kunnen ontstaan, ruzies kunnen escaleren en de draaglast voor een week te groot wordt.
Netty van Triest:
Een coöperatiewijk en het effect op leefbaarheid dat klinkt als een neergaande spiraal. Maar dat hoeft dus niet. Er is vorig jaar een heel groot onderzoek geweest. Uitgevoerd door de brancheorganisatie Aedes. En die heeft laten zien dat er inderdaad een effect zichtbaar is tussen het aantal mensen met psychische beperkingen en de neergaande lijn van de leefbaarheid, maar dat er uitzonderingen waren. En dat is altijd zo fijn: Asterix en Obelix dorpjes.
Allard Amelink:
Een van die positieve uitzonderingen is de Ruwaard in Oss. Rond de transities in het sociaal domein werd duidelijk dat de werk aan de winkel was in deze wijk. U hoort opnieuw verpleegkundig specialist van de GGZ Oscar Boerboom.
Oscar Boerboom:
De problemen in de zorg die knelden eigenlijk op alle punten. Alle organisatie hadden toenemende vragen, toenemende zwaarte, toenemende wachtlijsten. En eigenlijk ging de zorg mank. Dus we zagen eigenlijk dat de hulpvraag van de burger onvoldoende beantwoord werd door het gefragmenteerde aanbod van instanties die eigenlijk niet aansloten bij wat die burger nou echt nodig had om tot die kwaliteit van leven te komen. En het werd daarbij ook gewoon onbetaalbaar, want we zagen een toenemende vraag zonder dat de kwaliteit van leven werd verbeterd.
Rond die transitie heeft de toenmalige wethouder Hoeksema, die heeft samen met de ketenpartners in de zorg, de bowlingbal verenigingen, de thuiszorg, heeft samen met GGZ Oost-brabant, samen met ons welzijn samen gekeken van: hoe kunnen we dit anders gaan inrichten? Maar dan ook fundamenteel anders inrichten.
Allard Amelink:
En fundamenteel anders inrichten betekende dat alle bestaande verkokering over boord ging.
Oscar Boerboom:
In de werkwijze en dan vooral proeftuin Ruwaard is door elke organisatie een budget beschikbaar gesteld wat vijf jaar lang onveranderd blijft. Dus daar gaat niet mee stijgen. Daar gaan we het mee doen. En het budget is vertaald in een aantal formatieplaatsen en die mensen zijn namens de organisatie vrijgesteld om te doen wat nodig is. Dus die krijgen geen opdracht en gaan gewoon aan de gang met de tijd die ze hebben. En dat is het mooie ervan: die mensen zijn vrijgesteld. Die worden niet lastig gevallen door allerlei andere verplichtingen die ze in de organisatie moeten doen. Maar kunnen gewoon vraaggericht blijven meedenken en meekijken en tot oplossingen komen.
Allard Amelink:
Alle samenwerkende partijen kunnen casussen inbrengen en daarbij de expertise betrekken die ze nodig denken te hebben. Vertrekpunt van ondersteuning zijn drie vragen aan de bewoner: ik wil, ik kan en ik heb nodig.
Oscar Boerboom:
Ik wil dat is natuurlijk van: wat is het probleem die we hebben en wat wil die burger eigenlijk bereiken? Dat is duidelijk een probleem inventarisatie.
Oscar Boerboom:
Ik wil dat is natuurlijk van: wat is het probleem die we hebben en wat wil de burger eigenlijk bereiken? Dat is duidelijk een probleem inventarisatie. Ik kan is ook een verkenning van wat kan die burger zelf bijdragen aan het oplossen. Maar ook wat kan die burger zelf bijdragen aan bijvoorbeeld verbeteringen in de buurt, activiteiten in de buurt. Dus waar liggen de coping, de oplossingsvaardigheden van de burger en wat kan die bijdragen in zijn omgeving? En van daaruit heb ik nodig om het probleem op te lossen en welke partijen zullen daar een bijdrage in gaan leveren?
Allard Amelink:
Uniek is dat bijvoorbeeld Oscar vanuit GGZ Oost-Brabant een groot deel van zijn tijd vrijgesteld is om in Ruwaard te doen wat hij zelf nodig vindt.
Oscar Boerboom:
Kijk, als regiebehandelaar binnen de GGZ Oost-Brabant ben ik iemand die een voor een aantal cliënten een zorg heeft en ook een aantal zorgverplichtingen heb, administratieve verplichtingen heb. Maar in de wijk ben ik Oscar Boerboom die met zijn kennis zeg maar te bereiken is en samen in gesprek gaat. Dus of het nou de wijkagent is of de woningbouwcoördinator, die kan me ook uitnodigen om samen met die burger te kijken van hoe gaan we verder. Dus je hebt hele korte lijnen, je wordt gebeld: Hé, heb je tijd om vandaag mee te gaan, want ik heb toch wel een situatie bij een burger die uit de hand dreigt te lopen. Nou, preventief in actie komen dat is het mooiste wat er is. En zeker ook als die burger zelf bepaalt wat er gaat gebeuren. Maar dat gaat hij misschien wel door onze adviezen en meedenken er misschien iets anders over gaan dan, dan als je dat niet doet.
Allard Amelink:
Die nauwe samenwerking in de Ruwaard maakt dat de wijk een stuk beter in staat is om een zachte landing e bieden aan kwetsbare groepen. Centraal staat hierin wat Netty van Triest ‘de ijzeren driehoek’ noemt.
Netty van Triest:
Nou is het natuurlijk de woningcorporatie: die kent de huurders, die weet welke huurders hij of zij zich zorgen over maakt. Om dat te kunnen oplossen heeft die samenwerking nodig met zorg en begeleidingsorganisaties en met de gemeente. Dat is de minimale, maar ook de ijzeren driehoek. In zo´n wijk heb je ook heel vaak samenwerking nodig met de politie, in geval van overlast, melding. Je hebt een samenwerking nodig met de welzijnsorganisaties doordat je bijvoorbeeld wilt dat er ingezet wordt op het versterken van netwerken. Je wilt graag contact met informele netwerken, met verenigingswerken, met de voetbalclub, noem maar op. Maar eigenlijk wordt de basis gevormd door de ijzeren driehoek: van woningcorporatie, gemeente en zorg- of begeleidingsorganisatie.
Allard Amelink:
Allereerst: wat is de rol van die woningcorporaties?
Netty van Triest:
Zij kunnen meedenken over welke woningen geschikt zijn en nadenken over de spreiding van groepen over hun woning voorraad. Ze kunnen nadenken over de opbouw van wijk en woningvoorraad. Ze kunnen bijdragen aan een wijkvoorziening, zoals een ontmoetingsruimte, inloopfunctie of wat dan ook. Dus coöperaties hebben eigenlijk heel veel instrumenten in hadden om invloeden uit te oefenen op de samenstelling van de wijk bevolking, de kwaliteit van de voorraad en de samenhang van voorzieningen in een wijk.
Allard Amelink:
En de coöperatie moeten natuurlijk zorgen voor voldoende capaciteit van deze doelgroepen. Daar ook worden door coöperaties, huurdersorganisaties in gemeenten periodiek prestatieafspraken gemaakt. In Ruwaard is er besloten expliciet een groot deel van de beschikbare woningen beschikbaar te stellen voor deze kwetsbare doelgroepen.
Oscar Boerboom:
En we weten natuurlijk dat de woningen niet voor het oprapen liggen. Er is grote woningschaarste. De woningbouwvereniging speelt daar op haar manier op in door een derde van de woningen beschikbaar te houden voor urgente bijzondere situaties. En wij mogen als hulpverleners daar samen met de bewoners daar een appel op doen. Waarbij we de maat van urgentie samen met de burger opbouwen en dan ook voorleggen aan de woningbouw dat we maatwerk willen. Waarbij die burger met de meeste urgentie voorrang krijgt met het hebben van een woning. Waarbij de zorg dan ook daarnaast moet zijn opgetuigd.
Maar nee, dan begint het vaak pas. Maar dat zijn wel die situaties dat die woning en de beschikbaarheid van die woning dan cruciaal van belang is om een urgente situatie het hoofd te bieden. En dan van daaruit de zorg ambulant kunnen vorm geven. En daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat iemand langdurig moet worden opgenomen in een klinische voorziening. Wat uiteindelijk veel meer geld gaat kosten, maar ook ontwrichtend is voor die burger zelf en voor zijn omgeving.
Dus met elkaar bekijken: wat is er urgent? Hoe gaan we om met die urgentie? En er is dan een speciale urgentiecommissie van de woningbouw dat dat dan ook gaat beoordelen. Dus we strooien niet de hele dag met woningen, want die zijn er niet. Maar we proberen wel te kijken in de schaarste van hoe we de woningen zo goed mogelijk kunnen verdelen, waarbij urgentie en hoge urgentie wel degelijk een plek moeten krijgen.
Allard Amelink:
Zoals Oscar al zegt: als iemand zijn woning eenmaal heeft dan begint het pas eigenlijk echt. Er zijn goede ketenafspraken nodig tussen verschillende organisaties om te zorgen dat iemand de juiste ondersteuning op het juiste moment krijgt.
Sikko Bakker:
Als je kijkt naar een goede traject naar hoe zo´n ketenafspraak zou moeten lopen. Dan kijk je bijvoorbeeld vanuit de jongeren naar iemand die psychische problemen heeft, het thuis niet meer uithoud, het huis uit wordt gezet, drugs gebruikt en daarmee in een jeugdzorginstelling terecht komt. Nou, hoe krijg je zo snel mogelijk jongeren weer naar een normaliserende omgeving toe?
Dan moet je ten eerste kijken naar die zorginstelling. Die moet regie voeren op zeg maar de behandeling, die moeten regie voeren op het sociale netwerk. Dus kan die terug naar huis of moet die in een ander traject zitten? En daarbij moet je natuurlijk heel goed kunnen afstemmen hoe die begeleiding, je kan plaatsvinden in een normale woonomgeving. Dat betekent dat bijvoorbeeld een wijkteam moet worden ingeschakeld.
Nou, dat gaat allemaal niet vanuit zichzelf. Dat is allemaal vanuit een instelling waarbij een wijkteam betrokken wordt bij de behandeling in het begin. Maar misschien moeten daar betere ketenafspraken voor gemaakt worden. En dan zie je ook wel dat sommige instellingen heel snel kijken van: hoe krijgen we nou zo snel mogelijk iemand weer in een normale situatie en dus zijn eigen zelfstandigheid weer kan oppakken. Dan ga je eigenlijk van die tweede lijn naar die eerste lijn. Uiteindelijk als iemand zelfstandig woont en dat na een jaar goed doet in een tussenvoorziening in de wijk kan je ook zeggen: ga werken zoeken of ga een opleiding doen en zoek een kamer en ga die gewoon zelf betalen. Of ga werk zoeken en probeer een huurwoning te zoeken.
Allard Amelink:
Om iemand goed in de wijk te laten landen en uiteindelijk van tweede naar eerste naar de nuldelijn zorg te laten gaan, moet de begeleiding dus vroeg beginnen en deze moet breder ingestroomd worden dan nu vaak het geval is.
Netty van Triest:
Nou, wat je ziet bij begeleiding, dat is de klacht dan vanuit corporaties en vanuit de wijk. Is dat de begeleiding eigenlijk niet zorgt voor. Die heeft eigenlijk een invalshoek en dat is dat die ene persoon wil helpen en wil ondersteunen. Daarbij is het niet altijd de invalshoek van: hoe kunnen we nou iemand een goede huurder laten zijn of hoe kunnen we nou iemand laten verbinden met de wijk en zijn omgeving.
Je ziet dat zo'n streven naar een inclusieve samenleving, daar horen vrijheden bij. Namelijk dat je je eigen woning krijgt. Maar daar horen ook plichten bij of je nou een goede buurman of buurvrouw bent. Dat moeten mensen soms ook leren. Mensen zijn soms heel erg beschadigt geraakt in het leven, vinden het moeilijk om contact te leggen, maken niet eenvoudig een praatje. Dus daar moeten mensen nou in geholpen worden: hoe maak je nou contact met je buurman of buurvrouw, hoe maak ik bespreekbaar dat ik af en toe helemaal uit mijn dak kan gaan. Maar dat ik jou dan een telefoonnummer geef van mijn vriend die je kunt bellen en die dan in staat is om mij gerust te stellen. Nou, weet je dat soort dingen, daar moet die begeleiding als je het heb over een inclusieve samenleving zich steeds meer bewust van worden.
Oscar Boerboom:
En sommige gevallen als de burger het zelf goed vindt, en die heeft bijvoorbeeld een psychische hulpvraag en problemen die langdurig spelen. Dan kan het zijn dat de buurt daar hinder van ondervindt in een appartementencomplex. Dan kan het zijn met toestemming van die burger en de aanwezigheid van die burger zijn problematiek toelichten bij de buurtbewoners. Hoe komen we hier tot een leefbare situatie waarbij voor iedereen de overlast zo veel mogelijk beperkt wordt. En dan zien we door het begrip wat er ontstaat wederzijds en de ondersteuning die er dan komt vanuit de buurt de leefbaarheid vergroot wordt.En de klant met zijn psychische problemen toch zijn plek weet te behouden.
Allard Amelink:
En soms is het daarbij nodig om buiten de lijntjes te kleuren. Netty heeft een goed voorbeeld uit Den Bosch.
Netty van Triest:
En daar hadden ze op een gegeven moment een mevrouw die last had van psychoses. Daar had ze het hele jaar geen last van, maar een of twee weken per jaar was daar een gevoeligheid. En die buren maakten zich daar heftig zorgen over. Totdat een van die procesbegeleiders bedacht van: ja, maar waar maak je je nou eigenlijk zorgen over? Nou voor gasexplosies, daar hebben we nu een aantal voorbeelden van zeiden de buren. Toen is daar verzonnen dat het gas werd afgesloten en er kwam een elektrische kookplaat. Nou, zo'n soort oplossing, dat mag eigenlijk niet. Want een corporatie mag dat niet leveren en mag dat niet organiseren. En dat helpt mensen vooruit. Eind goed al goed. ie mevrouw woont daar naar tevredenheid, de buren zijn gerustgesteld en eigenlijk eind goed al goed.
Allard Amelink:
Maar uiteraard kan de zorgvraag weer veranderen en ook plotseling toenemen.
Sikko Bakker:
Wat wel belangrijk was bij die ketenafspraken is dat er wel een soort waakvlam functie in zit van wanneer moet het nou opgeschaald worden en wanneer niet. Dus wanneer iemand dan weer aan de drugs raakt of toch weer psychische problemen krijgt. Wanneer gaat iemand dan weer snel geholpen worden. En ook op een manier geholpen worden dat die in zijn eigen situatie kan blijven zitten. En niet dat zo ver oploopt die die weer moet worden opgenomen en weer terugloopt. Ww=ant dat is een frustrerende zaak, waardoor mensen eigenlijk het verlies vaak van vertrouwen hebben van de professionals. Want daar moet je echt goed op letten bij ketenafspraken.
Sikko Bakker:
Dus we zien dat bijvoorbeeld bij de uitstroom van beschermde woonvormen cliënten een eigen plek kregen, dus housing first. Maar wel met de samen werkwijze: wie moet waarin voldoen om die zorg te kunnen bieden. En die zorg is in sommige gevallen intensief en in sommige gevallen laag intensief, maar de mogelijkheid om op en af te halen moet wel altijd aanwezig zijn in de zorg. En een kenmerk van zorg is het op- en afschalen vraaggericht georganiseerd is, dus het moet beschikbaar zijn, ook na enkele jaren. Dus niet een goed plan en we werken het uit, maar als die burger twee jaar laten weer vraag heeft dan moet die dat weten te vinden. Dan moeten we niet wachten op crisissituaties. Dan moet die gewoon de telefoon pakken en bellen van: hé, het gaat wat minder. Of de familie, die kan dan aangeven. En dan gaan we samen met die burger kijken van: hé, hoe gaat het nu?
Allard Amelink:
Door goede ketenafspraken is soepel op- en afschalen mogelijk. Dat zorgt voor goede begeleiding en er vroeg bij zijn als het dreigt fout te gaan. En dat zorgt er uiteindelijk voor dat mensen niet onnodig in dure voorzieningen blijven zitten, maar kunnen doorstromen naar de reguliere markt. Maar wat is er voor nodig om tot soepele samenwerkingen te komen? In proeftuin Ruwaard leggen ze de nadruk op het belang van leren met elkaar en van elkaar rondom de casussen die ze oppakken. Voor dit zogenaamde actieleren worden steeds laagdrempelige leersessies georganiseerd met alle betrokken partijen. Daarnaast zegt Oscar: zijn nabijheid en bereikbaarheid cruciaal.
Oscar Boerboom:
Wat wij zien en wat wij vinden is dat goede zorg ook samenhangt met beschikbaarheid en beschikbaarheid dat betekent dat je ook gewoon je telefoonnummer verstrekt aan cliënten. Dat als het nodig is, zij ons weten te vinden. En dat is dan niet alleen de maatschappelijk werker of de coördinator van de woningbouw, maar dat is ook ik als GGZ-medewerker van GGZ Oost-Brabant heb ik dan mijn nummer gewoon vrij beschikbaar. En zo heeft die van welzijn zijn nummer beschikbaar. Dat dat die klant, als het nodig is gewoon zelf aan de bel trekt en die beschikbaarheid van ons direct heeft wanneer dat nodig is. En ik denk dat dat een hele grote voorwaarde is om te voorkomen dat het tot escalaties leidt en crisissen.
Allard Amelink:
Komt het dan uiteindelijk toch tot een crisis, iets wat natuurlijk nooit helemaal te voorkomen is. Ook dan moet die ijzeren driehoek weer samen op trekken.
Sikko Bakker:
Hoe ga je bijvoorbeeld om met corporaties die mensen uitzetten en wat gaan we dan ook aan? Dat zie je natuurlijk met de corona ook een beetje stokken, omdat iedereen natuurlijk toch wel met meer ruimte toch thuis mag blijven wonen of niet uitgezet wordt. Ja, als eenmaal die corona voorbij is dan krijgen we weer een enorme doorstroom of krijg je heel veel huisuitzettingen. En hoe gaan we dat oplossen en wie pakt welke rol? Wat wij altijd belangrijk vinden is dat de gemeente, de corporatie en een zorgorganisatie daar afspraken over maken. Niet dat een corporatie iemand op maandag gaat uitzetten, de gemeente dat twee dagen later te horen krijgt dat iemand in de maatschappelijke opvang beland. En dat een zorgorganisatie twee weken later moet komen, omdat iemand een zelfmoordpoging heeft gedaan. Dat soort excessen willen we voorkomen. Dus met een driegesprek gaan we kijken hoe we het met elkaar oppakken.
Allard Amelink:
Het uiteindelijke doel van de ketenafspraken is natuurlijk dat er steeds verder af geschaald kan worden. Met een waakvlam unctie achter de hand, maar het liefst kan alles zo veel mogelijk op de nuldelijn worden opgepakt. Maar dat blijkt vaak nog wel lastig.
Netty van Triest:
Als ik naar mijn eigen ervaring kijk: ik ben bewindvoerder van een familielid die nu in beschermd wonen woont. Het doel is natuurlijk dat hij op een gegeven moment ook weer zelfstandig gaat wonen. En ik merk nu aan den lijve hoe moeilijk het is om uit te stromen uit beschermd wonen. Maar ook weer een nieuw leven op te bouwen nadat je leven echt helemaal overhoop is gegooid, omdat bleek dat jij een psychische stoornis had. En dat uit zich in dingen als: mijn familielid die heeft beweging nodig, die komt te veel aan als gevolg van het medicijngebruik. Dan denk ik als enthousiaste meedenker: o, dat is leuk. We gaan dan even kijken bij de voetbalclub of de volleybalclub of whatever. Maar dan komt er dus als oplossing uit dat een van de begeleiders een keer per week met haar gaat wandelen.
Oscar Boerboom:
Wat wij zien in de wijken is dat kwetsbare inwoners vaak onvoldoende worden toegeleid om maatschappelijk echt te participeren. En daarbij bedoel ik dat zij onvoldoende worden ondersteund om echt daar echt deel te nemen aan die voetbalclub, aan die hockeyclub aan welke club dan ook. Omdat je dan iets meer moet doen om diegene aan te melden om bijvoorbeeld die eerste trainingen te bezoeken. Dus die drempel echt te verlagen.
Allard Amelink:
Daarbij helpt het ook om verschillende groepen met elkaar te mengen. Bijvoorbeeld in innovatieve woonvormen.
Sikko Bakker:
Wat je vaak ziet als je kijkt naar vernieuwende innoverende woon-zorg concepten, is het toch vaak dat het ineens een fysieke opgave is. Van we hebben een leegstaand verzorgingshuis of we moeten gaan herontwikkelen. Hoe gaan we dat met elkaar doen? En het mooie is: ik heb ooit als directeur van in Rotterdam meegemaakt dat we een oud verzorgingshuis hadden voor ouderen en die stond grotendeels leeg, omdat de units te klein waren en ook omdat we naar een slooptraject gingen met dat gebouw. En toen hebben we gezegd: joh, we willen ook wel een aantal mensen van de maatschappelijke opvang daaronder brengen. We dachten eerst: dan doen we er een stuk of acht, maar uiteindelijk waren het er een stuk of twintig. En die vonden het eigenlijk wel best, want die konden in het restaurant ook mee eten, die gingen met de ouderen ook boodschappen doen. En dat ging allemaal ook gecontroleerd. Ze gingen mensen niet beroven of andere dingen, want ze zijn natuurlijk van die beelden van deze mensen. En toen hebben we eigenlijk gezegd van: joh, als we weer gaan herontwikkelen dan zou het best wel goed zijn om ook deze doelgroep daar een plek te geven, omdat ze ook iets kunnen betekenen. En ook om zo in een normale zorgomgeving terecht te komen.
Allard Amelink:
We hebben het gehad over de rol van de woningcorporatie, over de verandering die zorginhoudelijk moet plaatsvinden en daarbij geldt dus dat de gemeente een belangrijke sleutel in handen heeft.
Netty van Triest:
Die maakt prestatieafspraken met de woningcorporaties en die kan daarin afspraken maken over hoe zij vindt dat de huisvesting van kwetsbare groepen eruit zou moeten zien. Dat geldt ook voor de inkoopvoorwaarden rondom beschermd wonen in opvang, rondom Wmo. Het geldt ook bijvoorbeeld voor hun ruimtelijke voorwaarden als zij een nieuwbouwplanning maken en je maakt een nieuwe wijk. Het maakt nogal uit of je dan bijvoorbeeld uitgaat van een nieuwe woonvormen voor dit soort groepen of dat je het vrijgeeft en afhankelijk maakt van ontwikkelaars. Dus als gemeente heb je een sterk sturende rol.
Allard Amelink:
Veel van deze taken heb je echter als gemeente geen directe invloed, je kunt slechts een soort regierol pakken.
Netty van Triest:
Je moet met elkaar een modus vinden van hoe je stappen weet te zetten. En dan helpt het niet als je alleen, maar vanuit de hiërarchie gaat sturen. Maar dan helpt het wel als je gaat kijken van wat kan je in samenwerking met elkaar doen.
Sikko Bakker:
Er zijn natuurlijk heel veel vrijwilligers die inzetbaar zijn, er zijn heel veel stichtingen, heel veel maatschappelijke organisaties ook die iets willen betekenen. En die worden niet altijd gevraagd of die zijn voor zichzelf bezig. Dus je moet ook verbinding maken, netwerken vormen. Maar geef ook, dat is ook wel een belangrijke: geef inwoners of initiatieven ook de ruimte. Als je kijkt naar kleinschalige wooninitiatieven: daar zijn er heel veel van in Nederland al opgestart. Dus daar liggen enorm veel kansen ook in het sociaal domein om daar ook meer body aan te geven en ook meer ruimte aan te geven. Dus het hoeft niet allemaal van bovenaf en via allemaal formats of formele procedures geregeld te worden. Je kan ook initiatieven ondersteunen en mensen inspireren om zelf na te denken over wat ze willen aan zorg en welzijn.
Allard Amelink:
En dat geldt niet alleen voor de gemeente in relatie tot anderen, maar ook intern.
Sikko Bakker:
Een belangrijke daarin is dat je natuurlijk binnen de gemeente ziet dat een wethouder zorg niet vanzelfsprekend met een wethouder wonen afstemt als het gaat om de strategie. Maar ik denk dat daar ook wel een regiefunctie op zit, om op beide onderwerpen gewoon ook naar de korte en lange termijn opgave te kijken. Dus de regie op de korte termijn volgens mij op goed afspraken maken rondom die keten. Dat mensen uit verschillende geledingen die kwetsbaar zijn geholpen kunnen worden. Maar ook op de juiste plek terecht komen en de juiste begeleiding of zorg kunnen krijgen. Maar ook dat het gaat om welke woningbouwopgave kunnen we realiseren en wat kan de corporatie daarin betekenen. En wat moeten we misschien zelf gaan stimuleren.
Allard Amelink:
En tot slot moet je ook als gemeente in je opdrachtgeverschap een integrale blik hanteren.
Netty van Triest:
Als jij nu als corporatie tien woningen heb verhuurd aan een kerndoelgroep, dan heb je het puik gedaan. Dat zegt alleen helemaal niks over of deze mensen dan zacht geland zijn in de wijk en of dat ze een beetje onderdeel zijn gaan uitmaken van dat netwerk daar. Of ze het redden in feite. Als Rijk, maar dat geldt ook voor gemeente natuurlijk, zou je eigenlijk na gaan moeten denken over: hoe gaan wij nou die gezamenlijke inspanningen vragen, maar ook vastleggen in wet- en regelgeving? En dat die partijen zich daarop moeten gaan verantwoorden in plaats van een sectorale verantwoording zoals nu het geval is.
Ik roep dus op tot samenwerking. En daarmee wil ik niet mee zeggen dat samenwerking de heilige graal is of altijd zo leuk. Het is soms ook echt zoeken met elkaar en samenwerken is ook helaas nooit af. Het is niet iets van je een dag doet of een maand of een jaar. Het is eigenlijk een doorgaand proces. En soms verloopt het ook uiterst moeizaam en is er meer sprake van liefdevol doormodderen met elkaar. En dan dat je nou zegt: God, wat een heldere uitkomsten hebben we altijd. Dat is de aard van samenwerking en dat is de opdracht voor ons om dat zo goed mogelijk te doen.
Allard Amelink:
Hoe kun je zorgen voor een zachte landing van kwetsbare groepen in de wijk. Er zijn verschillende knelpunten: en tekort aan geschikte woningen, de juiste zorg en begeleiding moet voorhanden zijn en de wijk moet voldoende draagkracht hebben. Goede ketenafspraken zorgen ervoor dat zorg soepel op- en af geschaald kan worden. Begeleiding moet zich daarbij ook richten op de context waarin iemand woont. Hoe kan deze persoon een goede buur zijn? Hoe kan hij of zij opgenomen worden in de reguliere gang van zaken in een wijk? Dat vraagt van alle betrokken partijen een bredere blik en net een stapje extra. Zo wordt gezorgd dat ook kwetsbare groepen gewoon in de wijk kunnen wonen en wordt voorkomen dat in onnodig dure voorzieningen blijven hangen. Het zou het hele woo vraagstuk niet oplossen, want daarvoor moet er vooral gewoon heel veel gebouwd worden. Van een zachte landing in de wijk wordt uiteindelijk iedereen beter. Wil je meer weten over deze aflevering of over andere afleveringen van zaaigoed, heb je zelf een idee voor een aflevering? Laat het ons weten via de website van het programma sociaal domein. Voor nu dank voor het luisteren.